zondag 6 september 2009

De Zomer van 1914. Roger Martin du Gard


1st: Jacques hield zijn nek krampachtig in de goede houding; hij was moe.

Na Luitenant-kolonel Meaumort, een van de leeservaringen van vorig jaar, was ik benieuwd naar ander werk van Roger Martin du Gard. Zou ik me wagen aan Les Thibault, de acht delen en een paar duizend pagina's lange geschiedenis van Jacques en Antoine Thibault, zeg maar gemakshalve geweten en rede, in de periode voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog? De eerste delen lazen vlotjes, ook al is het Frans nog steeds een vreemde taal en creëer ik waarschijnlijk een ander verhaal dan wat er op het papier staat. Na de eerste delen verloor het echter zijn vaart en ik stopte net voor été 1914. De goesting was over.

Kun je zomaar stoppen, middenin een werk van lange adem? Ja, dat kan. Stieg Larssons eerste boek was geweldig en het tweede was brol, dus waarom me ergeren aan een derde?
Of moest ik toch doorzetten? Het daagde me vorige week dat deel zeven vertaald was. (In de reeks van Pantheon der Nobelprijswinnaars, die ingebonden turven die me als vijftienjarige zwaar intimideerden vanop hun aparte schap in de bibliotheek.) Kon ik mijn lui brein met een vertaling verleiden?

Ondanks de naar mijn smaak ongelukkige combinatie van documentaire en psychologische analyse, blijft het verhaal relatief boeiend, voornamelijk omdat het irriteert. Vanaf het eerste boek heb ik partij gekozen voor Antoine, de verfoeide bourgeois, omdat hij nu eenmaal het gezond verstand is en omdat hij, zonder veel geanalyseer, mensen helpt. Hij is tenslotte dokter. Toegegeven, dat is hij uit eerzucht, maar het zal zijn patiënten een zorg wezen wat de beweegredenen zijn van de man die hen geneest. Hij heeft een werkbare filosofie voor zichzelf uitgewerkt en dat zal hem door zijn leven helpen.

'Hij dacht na. Niet over de oorlog, niet over Jacques, zelfs niet over Anne: hij dacht aan zichzelf. 'Ik ben op eenafschuwelijke wijze de slaaf van mijn beroep, dat is de waarheid,' peinsde hij. 'Ik heb nooit de tijd om na te denken...Alle mensen die het zo druk hebben, zijn misschien zoals ik. De besten natuurlijk. Want het zijn de besten, die zichzelf slachtofferen, die de verslindende eisen, welke het beroep hen stelt, aanvaarden...Wij zijn zo'n beetje vrije mensen die zichzelf verkocht hebben... Geen onzin,' zei hij kortaf tegen zichzelf; 'Wel! Leven, dat is ten slotte handelen. Niet filosoferen... Peinzen over het leven? Wat heeft dat voor nut? We weten bliksems goed, wat het leven is: een ongerijmd mengsel van verrukkelijke ogenblikken en smeerlapperij. Voor eens en altijd, er bestaat geen twijfel over... Leven wil niet zeggen, altijd alles in twijfel trekken.'

en later:

'Hun revolutie,' zei hij halfluid, 'is een alleraardigste trog, die ze voor ons klaar zetten. Alles tegen de grond, om opnieuw te kunnen beginnen, net als de straatjongens die aan 't gokken zijn. Idioten! Doe je werk, doodeenvoudig... In plaats van te lamenteren over de onvolmaaktheden van de maatschappij en haar je medewerking te ontzeggen, zou je beter je kunnen vastklampen aan wat bestaat, aan je omgeving, aan je tijd, zoals deze nu eenmaal zijn, en flink aanpakken zoals wij.'

Jacques is de idealist, de ontevredene, de passionele. Dat betekent natuurlijk niet alleen dat hij ongelukkig door het leven moet, maar ook dat hij anderen ongelukkig maakt. Zijn opofferingen zijn vergeefs en dat voelt hij ook steeds meer. De dreigende oorlog is waarschijnlijk ook voor hem een opluchting, omdat het werk van al die jaren, het streven naar een internationaal socialisme, eindelijk vruchten kan afwerpen.

De lezer begrijpt waarom de gevoelige en compromisloze puber van de eerste boeken uitgroeit tot een met goede intenties beladen compromisloze politiek geëngageerde rebel. Dat neemt niet weg dat we vragen hebben bij de positie waar hij zich bevindt. Hoe ongevaarlijk Jacques zelf ook is met zijn tirades tegen geweld, hij moet toch ook beseffen dat de meeste van zijn collega-revolutionairen uit ander hout zijn gesneden.

Op een bepaald moment valt de naam Ravachol. Ik ken de naam alleen uit een dwaas kinderliedje dat mijn vader vroeger met guitige oogjes zong: 'Do Re Mi Fa Sol, de boer kocht hem een bol, hij wist niet waar te steken en hij stak hem in zijn hol. Ra-va-chol.'

Wikipedia weet te vertellen dat de half Nederlandse François Claudius Ravachol een misdadiger was, die zijn daden in het heersende anarchistische discours verpakte en eind negentiende eeuw een symbool van wanhopige opstand werd. Is dit de held van onze held?

We weten hoe de communistische droom in Rusland al snel ontspoort zodat daar niet alleen de Vaan maar ook de sneeuw rood kleurt. Ook Jacques is grotendeels overtuigd dat er bloed moet vloeien voor het socialistische Paradijs een feit wordt. En die gedachte, begrijpelijk in de context, zorgt er voor dat ik mijn sympathie voor Jacques terug trek, zelfs al heeft hij dan volkomen gelijk met zijn preken over het proletariaat. En dat gebrek aan sympathie of empathie is fataal voor het boek of in elk geval voor mijn leeservaring. Het wordt al snel een poppenshow. Zeker als je weet dat de eerste wereldoorlog elke moment kan uitbreken en dat ze er waarschijnlijk allemaal aan gaan. Durf ik bekennen dat ik uitkijk naar de oorlog, zodat er eindelijk een einde komt aan Jacques' twijfels en het boek?

Je komt doorheen de boeken ook niet te weten waar Martin du Gards sympathieën liggen. Is hij eerder op de hand van Jacques of van Antoine? Was hij de ene en werd hij de andere? Of heeft hij, de kunstenaar, geen standpunt en observeert hij slechts?

"Als ik romanschrijver was, [zegt Daniël, de journalist in het boek] zou ik, geloof ik, nooit andere personen voor mijn verhalen kiezen. In ieder nieuw boek zou ik me weer met dezelfde perosnen bezig houden, om de karakters geheel uit te diepen."

Hier is duidelijk Martin du Gard zelf aan het woord. Het zou een onschuldige knipoog kunnen zijn, ware het niet dat zijn eigen personage hem veroordeelt:

Jacques zweeg vijandig. Wat leken hem die esthetische problemen kunstmatig, zinloos, niet ter zake.... Hij begreep zelfs de zin van Daniëls bestaan niet eens.

Waarom lees ik dan toch verder als de personages me onvoldoende interesseren? Omdat ik te weinig weet over het ontstaan van WO1. Omdat ik niet wist dat er volksopstanden waren, protesten tegen de oorlog. Omdat het allemaal beangstigend herkenbaar lijkt: de geruststellende berichten, de apathie, het gezond verstand dat nooit het laatste woord krijgt:

'Een duivels raderwerk, dat helemaal vanzelf gekoppeld schijnt te worden... Wij rollen voort naar de afrond, als een trein, waarvan de remmen niet meer pakken en die van een helling omlaag komt, meegesleurd door zijn eigen gewicht...De dingen lijken ons uit de handen gegleden te zijn... vanzelf te rennen... zonder dat iemand dat wil... Niemand... noch de ministers, noch de koningen... Wij hebben allen de indruk dat we wegspoelen, dat we onszelf niet meer zijn, dat we onttakeld zijn, dat we een speelbal zijn geworden... zonder te weten door hoe of door wie... Iedereen doet wat hij verzekerd had niet te zullen doen... wat hij een avond geleden absoluut niet wilde doen... Alsof allen, die verantwoordelijkheid dragen, stukken speelgoed zijn geworden - ik weet 't niet - van krachten, van occulte machten die het spel van zeer hoog en van zeer ver leiden.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten